Het familiewapen heeft een directe relatie met de lakenkoperij in Gouda.
Het wapen is een zwart kruis op een zilver (wit) veld met in ieder kwartier een rode ster.
De relatie met lakenkoperij is als volgt. Veelal hadden gilden in de middeleeuwen een altaar in de kerk, dat zij onderhielden. Het altaar van het drapeniersgilde in Gouda (het gilde van de lakenkopers) was een altaar, gewijd aan het heilig kruis en dat was het symbool van de heilige maagd Maria: een zwart kruis op een zilver (=wit) veld. Daarom was dit teken ook het wapen van de Teutoonse ridders, een teken van zuiverheid. De vier sterren zijn zespuntig, net als de sterren van het wapen van Gouda dat net als Haarlem ook een belangrijke lakenstad was. Volgens een verklaring van de sterren in het wapen van Haarlem duiden deze sterren op een relatie met de zee. Een verklaring over de sterren in het wapen van Gouda vertelt echter dat de sterren symbool staan voor het zonnewiel of voor God. Beide verklaringen zijn zowel voor Haarlem als voor Gouda logisch. Beide steden waren namelijk via zee bereikbaar.
De kroon is een markiezenkroon ofwel herenkroon, die gelijk is aan die van de stad.
De lakenkopers hadden de heilige maagd Maria als beschermheilige omdat lakens in de middeleeuwse cultuur heel belangrijk waren. Lakens waren altijd van wol en alle kleding werd van wol gemaakt. Katoen bestond in Europa nog niet. Ook edelen en priesters werden dus met deze wol gekleed. Dat maakte van wollen lakens geen triviale stof maar een bijzonder goed. Wol kwam veelal uit Schotland, Wales, Engeland en Normandië, direct via zee naar Gouda, dat een directe zeeverbinding had. Op die manier is de eerste Rolloos vanuit Normandië naar Gouda gekomen.
De lakens werden op de lakenmarkt voorzien van een loden zegel om de kwaliteit (dikte) en de herkomst te waarborgen. Eeuwenlang waren leden van de familie Rolloos in Gouda, Rhenen en Leiden lid van het lakenkopersgilde of in Gouda van het drapeniersgilde (wat feitelijk hetzelfde was onder een andere naam).
Het wapen van Rollo is:
In de 18e eeuw:
Ook een enkel aardig verhaal: Zo zou Jan Thijs Rolloos op 25 maart 1762 bij de doop van zijn zoon Thijs ruzie gemaakt hebben met de dominee omdat die Thijs weigerde als doopnaam. De dominee smeet tenslotte een handvol water op het kind onder de woorden “Nou Thijs dan”.